Eerste Graaf van Loonstraat 6a – 5921 JC – BLERICK

Dit eerbetoon aan de zusters van Huize St.Joseph in Lent zou ook de zusters van het St.Annaklooster in Bergharen ten deel zijn kunnen vallen, want ook zij hebben zich in de chaotische en turbulente maanden tussen september ’44 en mei ’45 verdienstelijk gemaakt op elk terrein van hulpverlening in oorlogstijd.

Het dorp Lent ligt in het oostelijk deel van de Betuwe, richting Duitse grens:
Bergharen in het land van Maas en Waal. Beide gebieden lagen toen midden in de frontlinie, met alle gevaren en risico’s van dien.
Dat de zusters zo actief betrokken zijn geweest bij het hele oorlogsgebeuren in die maanden is uit de aard van hun doelstelling niet verwonderlijk, maar wel merkwaardig vanwege het gegeven dat de meeste zusters, zowel in Lent als in Bergharen, van Duitse origine waren.

De oorzaak daarvan ligt in de geschiedenis van Duitsland gedurende de 19e eeuw.
De Congregatie ‘Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid’ werd in 1842 in Münster gesticht door priester Eduard Michelis.

In korte tijd groeide de stichting uit tot een aantal kloosters die bijna 50 jaar later van Staatswege opgeheven werden. Het antiklerikaal beleid van kanselier Bismark tijdens de Kulturkampf was er op gericht alle kloosters te liquideren, te onteigenen en de bewoners het land uit te zetten.

De kloosterlingen uit de grensstreek Duitsland-Nederland zochten en vonden hun toevlucht in de dichtstbij gelegen Nederlandse provincies Limburg en Gelderland. Hun werkzaamheden konden hier worden voortgezet en veel Nederlandse ambitieuze jonge vrouwen die zich lieten inspireren door hun religieuze en sociaal-maatschappelijke activiteiten, zagen een uitdaging in toetreden tot die congregatie. Die trend zette zich voort tot eindweegs de 20e eeuw, ook nog vanuit Duitsland. Vandaar dat onze kloosters verhoudingsgewijs veel Duitse zusters telden.

Dank zij visie, wijs en verstandig beleid van de oversten heeft dit gedurende de oorlogsjaren nooit tot escalaties binnen onze communiteiten geleid, al riep deze situatie begrijpelijkerwijs af en toe spanningen op.

Lent en Kamp Vught
Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft het Rivierengebied zwaar te lijden gehad onder het oorlogsgeweld, in het bijzonder gedurende de laatste 8 maanden: van september 1944 tot april 1945.

Vooral in de Betuwe is hevig gevochten; het hele gebied lag maandenlang onder vuur; ook het Land van Maas en Waal werd geteisterd door het oorlogsgeweld.

In de loop van de maand september werd de streek ten zuiden van de Rijn bevrijd, maar toen begon de ellende pas.

Gedurende de slag om Arnhem was het in het St.Jozefklooster in Lent een chaotische toestand. Vanuit de omgeving van Nijmegen, de stad die door de geallieerden per abuis grotendeels werd platgebombardeerd, trokken rijen vluchtelingen en evacués de door sabotage intact gebleven Waalbrug over en zochten en vonden hun toevlucht in dat klooster. Onder hen ook veel gewonde slachtoffers van de fatale vergissing.

Het klooster, waar een noodlazaret was ingericht, was groot en ruim genoeg om zoveel mogelijk mensen op te vangen in kelders en keldergangen, ze te verzorgen en uit de geïmproviseerde keuken van maaltijden te voorzien. Dat ging zo door tot eind november – begin december.

Toen kwam op 29 november, na al 13 weken in de kelders te hebben doorgebracht, plotseling het bevel tot algemene evacuatie. Wat dat voor een paniek en wanorde veroorzaakte is niet te beschrijven.
De Lentse communiteit telde toen nog 21 zusters, waarvan een aantal van Duitse nationaliteit. Er werd voorgesteld dat de dappersten onder hen, ongeacht hun nationaliteit, thuis zouden blijven; het militair gezag stond dat toe. De andere zusters gingen met de evacué ‘s, voornamelijk vrouwen en kinderen, in Engelse Rode-Kruisauto’s over de brug naar Nijmegen, richting Noord-Brabant of verder, België in. (Gent)

De op hun post gebleven zusters zowel als de geëvacueerde gingen onverwacht een onzekere en ongeorganiseerde periode tegemoet.

De lovende woorden die nog maar pas geleden in Lent openlijk aan het adres van de zusters waren uitgesproken “….de erkentelijkheid en dank voor alles wat u in deze oorlogsmaanden voor de Lentse bevolking, voor vluchtelingen, slachtoffers van bombardement, brand, explosie van landmijnen of granaatinslag zowel als voor evacué’s gedaan hebt, is niet onder woorden te brengen, kan niet in geld of goud worden uitgedrukt…” schenen toen hun betekenis in één klap te hebben verloren.
Opeens klonk er toen een heel ander geluid.

Op 3 december werden de geëvacueerde zusters, die onderdak hadden gevonden bij de zusters, Dominicanessen, in Neerbosch, plotseling in een legerwagen opgehaald en naar een controlepost gebracht voor pascontrole en verhoor. Toen kwamen de Duitse passen te voorschijn, wat hen ogenblikkelijk tot ‘staatsgevaarlijk’ verklaarde. De Nederlandse zusters werden er uit gehaald en mochten met hun bagage vertrekken naar onze zusters in Lierop; de anderen werden gefouilleerd en kregen te horen in Vught geïnterneerd te worden.

Dat gebeurde de volgende morgen in alle vroegte. Een van hen vertelt in de kloosterkroniek hoe het geluid van de achter hen dichtklappende slagboom haar in de oren klonk: het trilde nog jarenlang na!

In kamp Vught kwamen ze terecht in barak 22. Het was er kil, koud, vies en vuil, maar met aanpassingsvermogen, improvisatietalent en vertrouwen op Gods Voorzienigheid wisten ze de ruimte in te delen en in te richten tot een enigszins leefbare ruimte. Naderhand werd die door medegevangenen ‘Villa Providentia’ genoemd.

Daar hebben ze 4 maanden zo goed en zo kwaad als het ging gewoond en gewerkt. Ze hielden er ook hun gebedsdiensten met troostend gezang van geestelijke liederen, wat dankbaar gehoor vond en wel zodanig dat de directe omgeving er zo van onder de indruk kwam dat ze mee gingen doen. Op de meest primitieve wijze hebben ze zo samen Kerstmis, Oud- en Nieuwjaar als ook de voorbereiding op Pasen gevierd. Er heerste een sterk gevoel van lotsverbondenheid en dat hield iedereen overeind.

De maaltijd bestond uit ½ l soep en een pakje legerbiscuit. Naderhand, toen deze zusters hun kwaliteit en vaardigheid op velerlei gebied bleken in te zetten, kwam een dame van het Rode Kruis hun wel eens andersoortige levensmiddelen brengen.

Vanuit het dichtstbijzijnde klooster in Lent werd regelmatig een poging ondernomen de geïnterneerde medezusters een verrassingspakketje te bezorgen.
Door toedoen van Herman Jansen, de Bischop van Den Bosch en professor F. van de Meer, rector van Lent, kwamen de zusters eind maart vrij. In een Engelse legerauto ging het toen in 2 uur tijd richting Lierop, waar de ex-gevangenen door alle medezusters met open armen ontvangen werden.

Eindelijk weer thuis.

Op Paasdag 1945 kwam tot ieders opluchting het bevrijdend bericht dat ‘Interneringskamp Vught’ ontruimd zou worden. Dat gebeurde op 3 april 1945,
een onvergetelijke dag.

Bergharen en Kamp Vught
De lovende woorden die nog maar pas geleden in Lent openlijk aan het adres van de zusters waren uitgesproken “….de erkentelijkheid en dank voor alles wat u in deze oorlogsmaanden voor de Lentse bevolking, voor vluchtelingen, slachtoffers van bombardement, brand, explosie van landmijnen of granaatinslag zowel als voor evacué’s gedaan hebt, is niet onder woorden te brengen, kan niet in geld of goud worden uitgedrukt…” schenen toen hun betekenis in één klap te hebben verloren.

Kort na de bevrijding van Nederland ten zuiden van de Rijn gebeurde er iets dat een indruk geeft van de geestesgesteldheid van de ‘nuchtere’ Nederlander die zich door fel oplaaiend nationaliteitsgevoel liet opzwepen tot daden die later, toen het onheil was geschied, betreurd werden.

Op 20 oktober 1944 kwam het bericht dat de Duitse zusters geïnterneerd zouden worden en de volgende dag werden de 5 Duitse zusters van het St.Annaklooster opgepakt en naar het Tuchthuis in Nijmegen afgevoerd.
Van daaruit kwamen ze terecht bij de zusters Franciscanessen in de Oldenbarneveltstraat in Nijmegen.
Door toedoen van Deken van Helden uit Nijmegen hoefden ze daar niet lang te blijven zodat ze tot ieders blijdschap enkele dagen later alweer terug kwamen in Bergharen waar die internering in huis moest worden voortgezet. Dat betekende vergaande beperking van bewegingsvrijheid.

Ze dachten dat daarmee alles voorbij was, maar op 30 november stonden er weer twee auto’s voor de deur om dezelfde zusters naar concentratiekamp Vught te brengen.
Daar werden ze ondergebracht in de ontruimde barakken van Nederlandse politieke gevangenen die door de geallieerden bevrijd waren.

Ze moesten de strenge en lange winter in primitieve omstandigheden zien door te komen en maakten het barre kampleven tot eind maart 1945 mee. Ze hebben er zich op bewonderenswaardige wijze doorheen weten te slaan. Details daarover staan uitvoerig in de kroniek beschreven.
De ware reden van gevangenschap en internering van die Duitse zusters is nooit aan het licht gekomen. Verdachtmaking van spionage, laster, kwaadsprekerij, vermoedens van een geheime zender in de kolenkelder, rivaliteit, afgunst…?
Over de werkelijke motieven tasten we nog altijd in het duister van het verre verleden.


De kroniekschrijfster vertelt het volgende:
“Op 18 november 1944 kwam het dringend bevel dat we diezelfde dag nog het kasteel uit moesten. Wat we aan spullen mee wilden nemen, moest vanaf de hoogte van 60 treden over de stenen trappen naar beneden worden gesleept.
Op hulp van sterke mankracht konden we niet rekenen. Het merendeel was gedeporteerd of zat ondergedoken. Wel zagen we de vijand sjouwen en schuiven met zware kisten munitie; zoveel, dat er op elke traptrede wel een geplaatst zou kunnen worden.

Intussen waren wij nerveus en gejaagd bezig met de bijna onuitvoerbare opdracht in de kortst mogelijke tijd klaar te staan voor vertrek. We hadden in de kelder al een uur tijd verloren, uit angst voor de dreigende explosie van een met springstof volgeladen boerenkar, vlak bij de voorgevel. Een jonge Duitser was belast met het bedienen van de ontsteking waardoor aan die kant alles in één keer zou worden opgeblazen.
Wij hebben onderdak gekregen in het dorp en hebben de hele nacht lang de ontploffingen gehoord, de een na de ander. Het eeuwenoude historische kasteel, een bijna onneembare vestingburcht, werd in één sombere nacht totaal verwoest.

Plotseling, op 23 december 1944 werden onze Duitse zusters wegens spionagegevaar opgehaald. In een Engelse legervrachtwagen werden ze naar interneringskamp Vught gebracht . Een van hen vertelt: ” Toen we, aangekomen in het kamp, de slagboom achter ons dicht hoorden klappen, gaf dat een niet onder woorden te brengen gevoel, een ongekende gewaarwording. Zittend op een strozak hebben we de nacht wakend en biddend doorgebracht”.

Uit solidariteit was Pater Govaert, priester van De Berkt in Baarlo, zelf pas terug uit Kamp Amersfoort, met ons meegegaan en aan hem hebben we het te danken en aan onze zr.Editha die, in vloeiend Engels, in gesprek konden gaan met de Engelse commandant zowel als met de Engelse militairen, zodat we uiteindelijk niet in Vught, maar bij onze zusters in Lierop geïnterneerd zouden worden.
Zodoende mochten we de volgende dag, tegen de avond, kamp Vught gelukkig weer uit. Dat was wel bijzonder pijnlijk voor onze medezusters uit Lent en Bergharen die we daar, als al eerder geïnterneerd, ontmoet hadden.

In Kessel reageerde de bewoners bijzonder verontwaardigd naar de burgemeester; ze namen het hem hoogst kwalijk dat hij niet voor de zusters opgekomen was toen daar bekend werd gemaakt dat zij als staatsgevaarlijk op transport zouden worden gesteld.

Het waren moeilijke tijden voor ons, zeker vanwege het gevoel van machteloosheid en onzekerheid”.
Die dreiging van internering ondergingen ook de Duitse zusters van Blerick en Venray. Door bemiddeling van de loco burgemeester van Grubbevorst die in Sevenum zat ondergedoken, kon transport naar Vught worden voorkomen. De zusters van Venray die met Psychiatrisch zieke vrouwen onderweg waren naar Gent, konden uiteindelijk de reis voortzetten.