In september 1965 ben ik naar “Maria Roepaan” gekomen om daar te werken als hoofd van de huishouding en als overste van onze communiteit, die toen 22 zusters telde. Het was voor mij een totaal onbekende wereld. Ik had alleen de verhalen over “Maria Roepaan”gehoord, maar ik was er nog nooit geweest. Er kwam nog bij, dat het werk daar helemaal vreemd voor me was, daar ik uit het onderwijs kwam. In 1965 was ik hoofd van de H.Hartschool in Sevenum, een meisjesschool met 8 leerkrachten. Een hopeloos gevoel had ik bij deze overplaatsing, omdat ik niet voorbereid was op dit werk, maar de Provinciale Overste vond toch dat ik dit moest gaan doen. Het afscheid van het onderwijs viel mij wel zwaar.
Op “Maria Roepaan” ben ik weer met ijver begonnen aan mijn nieuwe taak. Het was een grote inrichting voor zwakzinnigen, zoals dat toen heette. Een inrichting met véél mensen, véél werk, véél uitbreiding en véél nieuwbouw in die tijd.
Hoofd van de huishouding hield in: de voedingsdienst, het schoonhouden van alle gebouwen, die over twee terreinen verspreid lagen, de wasserij, gedeeltelijk in huis en voor een deel buitenshuis, het sorteren van de was die als bulk weer terugkwam van de wasserij, de zorg voor al het linnengoed en de kleding van de pupillen ( ruim 700 in die tijd!), het nummeren en verstellen van alle textiel.
In het begin wist ik niet wat ik moest doen, zo vreemd was het voor mij. Maar gaandeweg begon ik het werk wat te kennen. Door het volgen van diverse cursussen zoals: Hoofd huishouding, Wasserij, Schoonhouden van gebouwen, wist ik ook beter wat er allemaal in zo’n inrichting omgaat. Iedereen was wel bereid om mij wegwijs te maken in huis. We hadden veel jonge zusters op “Maria Roepaan”die allen, op een na, in de inrichting werkzaam waren. Samen met vele anderen heb ik daar veel geleerd en ook mogen meewerken aan de goede gang van zaken in het belang van onze pupillen. Dan denk ik aan de bouw van de nieuwe keuken annex eetzaal en bezoekersrestaurant. Dat was ’n hele verandering van de oude keuken aan de Kleefseweg naar de nieuwbouw aan de Siebengewaldseweg 15. Toen dit klaar was kwam er een hoofd voedingsdienst bij en hoefde ik daar niet meer voor te zorgen.
Wat de textielvoorziening en de kleding van de pupillen betreft, heb ik op verzoek van de heer J.Verheggen, economisch directeur, een textielmagazijn opgezet samen met Zr. Johanna Maria, die daar de zorg voor had. De inkoop van textiel deden we samen. We gingen daarvoor naar kledingbeurzen in Amsterdam en naar fabrieken die confectiekleding maakten. Voor de schoenen van de pupillen was ik een halve dag per week bezig om die te gaan passen op de paviljoens. De auto volgeladen met schoenen.
Bij de verdere uitbreiding van de inrichting heb ik een schoonmaakdienst opgezet en mannen gezocht om dit werk te doen. Tot dan toe hadden we alleen vrouwen in de huishoudelijke dienst, maar ik moet zeggen dat het heel goed gegaan is en na verloop van tijd waren er 22 mannen in de schoonmaakdienst werkzaam. Als er weer een nieuwbouw opgeleverd was, trok ik met de schoonmakers er in voor de éérste grote schoonmaak.
Er is nog een nieuw klooster gebouwd aan de Siebengewaldseweg, een grote verpleegstersflat, een verpleegstersschool en 5 paviljoens voor de pupillen. Verder nog een nieuw textielmagazijn en een naaikamer. De naaikamer was het laatste onderdeel van mijn dienst dat verhuisde. Dit was heel fijn, want men werkte altijd in een ruimte in het souterrain aan de Kleefseweg, die veel te klein was. Het had wel lang geduurd, maar het is er toch van gekomen. “De aanhouder wint”.
Samen hebben wij op “Maria Roepaan”heel hard maar ook heel fijn gewerkt. Je kon er echt op elkaar rekenen. Ook de pupillen waren heel fijn en dankbaar om mee en voor te werken. Na bijna 10 jaar “Maria Roepaan”kreeg ik een verplaatsing naar Steyl. Toen vond ik het weer heel jammer om daar weg te gaan.“Het kan verkeren”.