Een vertrek uit het noviciaat was een hele gebeurtenis. Trouwens dat was iedere “verplaatsing”. De congregatie had eigen “werken” en die moesten van krachten voorzien worden. Er was daarom ook geen sollicitatie nodig. Je werd gewoon ergens geplaatst.
Meestal had die procedure plaats na de retraite. Iedereen hield zich bereid. In de slotviering ’s middags werd dan op de kapel de zuster opgeroepen die een “driehoekig briefje” kreeg aangereikt waarop haar nieuwe woonplaats stond en die zei dan (volgens de ceremonie): “Ik dank u in gehoorzaamheid”.
Toen ik intrad, was ik onderwijzeres en dus was het wel normaal dat ik in het onderwijs een plaats kreeg. Ik kwam in Utrecht (Zuilen) aan een lagere school. Aan de ene kant was dat een verzwaring. Je moest van nu af je eigen geestelijk leven vorm geven, zonder het alziend oog van de novicenmeesteres. En het was niet zo eenvoudig vast te houden wat je in het noviciaat voorgeschoteld kreeg en dat te verenigen met een volledige dagtaak. Als je bedenkt dat wij toen het volledige officie baden, ja eigenlijk hadden we gebedsverplichtingen als van de beschouwende orde en daarnaast het werk van een actieve congregatie.
Van de andere kant was het een bevrijding. Toen ik voor de vakantieperiode terugkwam in het noviciaat, zei ik tegen de novicenmeesteres: ” Ik ben in Utrecht volmaakt geworden. Ik ben niet meer op mijn nummer gezet.”
Bovendien was dat het huis waar we een eigen kamertje hadden met eigen privacy, in plaats van met velen op een zaal te slapen achter een gordijn. Lang leven de “snurkers”.
Hier bestond de goede gewoonte, dat op vrije schooldagen, ook de zusters in huis deelden in de extra vrije tijd. Dan werkten we ’s morgens samen en dan was iedereen
’s middags vrij. Dat was goed,want op veel plaatsen was er toch iets als een rangorde.
De “schoolzusters” bepaalden de dagorde, brachten geld binnen, konden door de dag gesprekken aangaan met collegae, volgden niet alleen cursussen voor hun ontwikkeling, maar gingen ook naar concerten en andere ludieke bijeenkomsten. Dat was nog een uitvloeisel van de gedachte dat we niets extra’s voor onszelf zouden vragen maar alleen dat wat nodig is om goed te functioneren.
Tijdens die periode moest je als novice eenmaal per week in gesprek gaan met de huisoverste en dan moest je twee nummers uit de constituties uit je hoofd geleerd hebben en bij haar ten gehore brengen. Ik had een schat van een overste, Zr. Bibiana, en het was dan ook geen beproeving om met haar in gesprek te moeten gaan.
Voor je de geloften mocht doen, was er een “Canonisch examen”. Je moest verschijnen voor enkele hogere oversten en daar kreeg je dan te horen of je toestemming kreeg of misschien nog wat moest wachten. Een zenuwslopende activiteit, vooral als er iemand was afgewezen. Ook was er nog een verplicht gesprek met de rector van het huis, dat was een farce. Die vroeg aan iedereen of ze misschien nog “een hoedje gekocht en niet betaald had”.
Kreeg je toestemming dan moest je nog een keer voor de grote zustergemeenschap in Steyl verschijnen: een grote refter met wel 100 zusters erin. Dat was geen kleinigheid.
Toen ik na dat jaar de Geloften had afgelegd, kreeg ik een verplaatsing naar Blerick omdat ik van daaruit beter aan de studie kon beginnen. Ik kwam weer op een slaapzaal terecht; weg eigen kamertje, weg dat beetje privacy. Maar positief was wel dat je met meer jongeren samen was in Blerick en zo was daar heel wat meer leven in de brouwerij. We zaten samen na school in een bepaalde ruimte, de studieklas en studeerden dan tot half tien. Nog even samen nakeuvelen en wat drinken in de refter en dan opschieten, want we moesten om tien uur in bed zijn. Er waren zusters bij die zich strikt aan deze regel hielden, soms zelfs zó “stipt” , dat ze om 10.00 uur wel in bed waren, maar om vijf over tien weer opstonden. De meesten van ons hebben zich daar echter gauw onderuit gewerkt. Wat wil je als je, naast je werk en al je bidden ook nog studeren moest.
Omdat ik ’s zaterdags naar de Leergangen moest in Tilburg om aardrijkskunde te studeren, en we toen nog ’s zaterdags ’s morgens school hadden, moest ik de woensdagmiddag school doen. De dagen waren dus heel druk bezet, want het hoorde er ook bij dat je al de voorgeschreven gebeden volbracht.
Door de studie kwam je natuurlijk heel wat recreatie tekort. ’s Zondags was die dan ook verplicht. We richtten een volleybalclub op en haakten eerst zelf het net. We hebben ons daar lekker uit kunnen leven.
Daar we nog niet op vakantie gingen of andere activiteiten hadden buitenshuis, werden congregatiedagen echt gevierd. Een van de attracties voor zo’n dagen was het verlof de hele dag te mogen praten; het waren zgn. “recreatiedagen” . Als bijzonderheid daarvoor gold het bezoek van de bisschop, want dat bezorgde ons drie recreatiedagen.