In december 1943 werd ik van Venray overgeplaatst naar Lent en maakte daar het eind van de oorlog mee. Wat ik hier neerschrijf zijn losse gebeurtenissen want ik heb er geen dagboek op nagehouden. Het voedsel was zoals overal schaars en ik moest vaak met de voedselbonnen op stap naar Nijmegen.
Tegenover ons klooster was een wei waarin kanonnen stonden waarmee Nijmegen beschoten werd. Als de kogels afgevuurd werden zag je in de verte meestal brand of vernieling. Op mijn vraag waarom men dat deed kreeg ik als antwoord: De burgerbevolking heeft meegevochten en dat werd als oorlogsmisdaad gezien, dat was dan de straf daarvoor. We zaten aardappelen te schillen en hoorden ze aankomen die akelige geluiden, niet vermoedend dat ze zo dichtbij zouden neerkomen. Het huis begon te schudden, in de verte zagen we brand en rookwolken. Een zuster was met stamkaarten op weg naar Nijmegen. Ze zou van Nijmegen naar Elst vertrekken. Vanwege de onrust was zij eerder terug gekomen. Later hoorden we dat die latere trein verbrand was. We kregen 8 bejaarde vrouwen uit St. Anna waarvoor we de eetzaal van de huishoudleerlingen ontruimden. Vanwege het grote gevaar waren de meisjes reeds naar huis gestuurd.
In Lent was een jonge man naar Alkmaar gereisd om bloempotten te kopen. Daar hij op een bepaalde tijd niet terug kwam dacht men dat hij door de Duitsers was meegenomen. Weken hoorden we niets van hem. Schoolkinderen in Alkmaar zagen in een gracht een rare struik, zoals ze meenden. Toen ze goed keken was het een man die het onderste boven daarin terecht was gekomen. Zo was deze zaak opgelost.
Ik moest te voet naar Elst voor bonnen en evacuatiegeld. Het was levensgevaarlijk met 3 rijen tanks voor, naast en achter mij. Ik dacht daar kom ik niet levend uit, straks ben ik zo plat als een dubbeltje. Mijn engelbewaarder moet zich wel ingespannen hebben om mij daar veilig doorheen te loodsen. Door het gebed van de evacuees, waarvoor ik de zorg had, heb ik mijn opdracht kunnen uitvoeren. Als ik een dag later was gegaan had ik moeten toezien hoe 3 mensen die verdacht werden van sabotage, voor het gemeentehuis werden doodgeschoten. Overigens moest ik voor de 8 personen en de achterstallige weken mijn handtekening zowat 100 keer zetten in 1½ uur tijd. Ook nam ik uit voorzorg het persoonsbewijs van een Nederlandse zuster mee waarop ik veel leek. Ik moest dan wel goed mijn naam, geboortedatum en plaats in mijn geheugen prenten.
Alles wat maar kon werd naar het klooster gebracht om het voor roof te beschermen. Van de weermacht hadden we 2 ketels gekregen van 200 en 250 liter waarin melk gekookt werd. Deze kookte op een gegeven moment over en kwam in het putje terecht. Uit het Noorden kwamen noodkreten dat er geen melk was voor de baby’s. Hier hadden we de krachten niet om naar de melk om te kijken. Onze aardappels waren in de kuil aan het uitschieten. We zochten naar mogelijkheden om de mensen in het Noorden te helpen, wat niet lukte. Ons huis leek een veilig eilandje het “Manneneiland genoemd” waar duizenden mensen te eten kregen. En daarvoor betaalden ze een gulden. Er werden in een huis van een N.S.B- er heel wat kisten met blikken leverworst en bloedworst van het beste soort opgehaald. Ieder kreeg een flinke boterham met een eetlepel worst al was het brood wat donker en plakkerig het smaakte goed en ieder kon het ook nog verdragen.
Niet alle taferelen konden we filmen. De een zat in de keuken met een biggetje op de schoot, een ander droogde zijn geld op het fornuis, een derde zat op een zak en gaf me te raden wat er in zat. Ik wist niet dat hij op 100.000 gulden zat.
In het washuis was het een huishouden van Jan Steen. Het vertrek diende voor van alles en nog wat. Het wassen en koken van de vuile was, het verbranden van de afval, noodslachting van getroffen vee, het karnen van melk, het maken van worsten. Tot overmaat van ramp werden er zelfs po’s gereinigd van difterie patiënten. Twee jongens uit Rotterdam hadden zich door de vuurlinies heen geworsteld tot in het bevrijde gebied, waar ze door de bevrijder zonder erg doodgeschoten werden
Toen het groot offensief op Arnhem gepland was, mochten wij dat niet weten. We gisten dat er iets gaande was omdat de Betuwe zo spoedig mogelijk ontruimd moest worden. Alle vrouwen en mannen onder de 18 of ouder dan 60 jaar moesten naar België. Tien zusters die het minste bang waren mochten blijven om voor de achtergebleven mannen te zorgen. Tien andere zusters gingen mee met de hulpbehoevenden die naar België zouden gaan. In Nijmegen aangekomen moesten 7 Duitse zusters naar het concentratiekamp in Vugt. Wij met 7 achtergebleven Duitse zusters werden geïnterneerd. We konden nergens naar toe, maar hadden genoeg te doen. Zr. Walburga uit het Bemmels ziekenhuis was bij ons om de zieken en gewonden te verplegen. Eens hebben we een wandeling gemaakt en gezien hoe alles kapot en vernield was. 5 mei beleefden we met gemengde gevoelens. Daarna kwam de wederopbouw en werden de normale werkzaamheden weer hervat.
Zr. Liana Schulte-Wermlinghof
Geboren: 1908 in Gelsenkirchen-horst
In Lent; 1943-1946