In 1963 kwam ik als mentrix in Maria Roepaan te Ottersum in dienst van het mentoraat. Ons team bestond uit vier personen: 3 dames en 1 heer. De opleiding tot mentrix volgde ik later aan de sociale academie in Den Haag. Maria Roepaan was een grote instelling voor kinderen met veelal een grote geestelijke achterstand en vaak ook nog een lichamelijke handicap.
In die jaren was er een eigen Z – opleiding. Veel jongeren die vooral van het platteland kwamen, volgden hier hun opleiding. Enkelen bleven Maria Roepaan heel lang trouw, anderen gingen een vervolgopleiding doen.
In die jaren waren er veel opleidingen, ook Maria Roepaan stond niet stil; ook wij moesten bijblijven en kregen het aanbod te studeren en wel M.S.A. ( Middelbare Sociale Arbeid) van de Leergangen in Tilburg.Voor deze avondopleiding moest ik twee keer per week naar Nijmegen en dat drie jaar lang! Voor mij was het heel belangrijk en waardevol: vakken zoals arbeidsrecht, sociaal recht, hoe omgaan met mensen kwamen in gesprek.
In de bloeiperiode waren er ruim 200 jongeren in dienst. In het begin veel meer meisjes dan jongens. Dat veranderde echter in de loop der jaren, waardoor er ook een andere sfeer ontstond. De jongens hadden een heel andere inbreng. Voor ons als mentoraat was dat ook omschakelen en met andere ogen gaan kijken en zien. Wat was onze taak? Deze bestond uit opvang en begeleiding, want bijna allemaal waren ze voor het eerst van huis weg (wat in het begin een feest leek) en nog heel jong. Voor velen ging er niet één, maar gingen er twee werelden open:
· ze kwamen grotendeels op zichzelf te staan. Waren ze sterk genoeg om dit aan te kunnen?
· ze gingen voor het eerst studeren en werken. Het werken bestond uit zorgen en liefde geven. Dit was een hele openbaring; de meesten waren nog heel jong: 17/18 jaar.
· ze gingen het vrije leven tegemoet: hoe ga je daarmee om?
· wat ontdekt men en komt men ook zichzelf tegen?
Voor mij was het een groot voordeel dat ik van 1954 tot 1960 ook in de verpleging was en uit eigen ervaring met hen mee kon denken, hen kon ondersteunen. Het nabij zijn, het me verdiepen in hun vragen of het nu positief of negatief was, een stukje met hen meelopen, hen iets meegeven voor hun verdere leven, dat was belangrijk.
Die ondersteuning was ook vaak nodig, de groei naar volwassenheid ging niet zo maar. De studie en de zorg voor de kinderen eisten veel, de kinderen vroegen veel aandacht. Ook deze kinderen misten moederliefde, een moeder die begrijpt, voelt, kan knuffelen en troosten. De leerlingen moesten dit proberen aan te voelen en brachten dat ‘s avonds mee naar huis.
Na 15 jaar met veel plezier in het mentoraat gewerkt te hebben, wilde ik toch iets anders met mijn opleiding. Jammer genoeg ging dat niet door. Het provinciale bestuur had wat anders in gedachte.
De tijd in het mentoraat was voor mij een hele mooie, goede en leerzame tijd waar ik met veel dankbaarheid aan terugdenk. Het was een heel bijzondere tijd, waarin veel contacten zijn ontstaan, zelfs zo, dat een groep leerlingen uitgroeide tot een hechte vriendengroep, met wie ik nu nog regelmatig contact heb.
Werken met en voor jongeren is een groot goed, hoewel zeker niet altijd eenvoudig. Er ontspoorde ook wel eens iemand. Juist dan was het onze zorg hen nabij te zijn.
Blij waren we dan later te kunnen zien, hoe zo’n jongen of meisje was uitgegroeid tot een volwassen persoon.